Onze wandeling begint pal voor het Boresha kindertehuis. Iedereen gaat mee. Naast die vrolijke, krioelende donkere kinderschaar, lopen wij er als een ietwat stijf, stram en vooral heel blank volwassen gezelschap een beetje vreemd bij. Dat zie je aan de dorpskinderen die her en der langs de weg spelen. Ze kijken ons verbaasd aan. Ze lachen, ze zwaaien. Toegegeven; het zal er vast ook wel enigszins raar uitzien.
Ook wij kijken onze ogen uit. We zien de armoede letterlijk op iedere straathoek. Het speelgoed waarmee deze kinderen spelen, is improvisatorisch aan elkaar geknutseld. De kleren die ze dragen zijn soms zo slecht dat je in gedachten de kledingkast van je kind doorgaat en een selectie maakt wat er eventueel weggegeven kan worden. Maar ondanks dat aspect, lijken de kinderen gelukkig.
Hemelsbreed zal deze wandeling zo’n kilometer of 5 lang zijn. De tocht over de onverharde, bochtige Keniaanse wegen duurt minstens een uur. Op zich niet erg, want er is veel te zien. Elk pand is kleurrijk geschilderd, elk pad is een kunstwerk op zich. Het is weliswaar erg stoffig. En de zon schijnt onbedaarlijk fel. De temperatuur kruipt zelfs in de schaduw naar on-Hollands hoge cijfers. Maar niemand die daar iets om geeft. Loop je hier; dan voel je tot in het diepst van je eigen ziel: dit is één van de wegen die naar eenzelfde bestemming leidt. Het uiteindelijke doel dat de namen troost en hoop draagt.
Op verschillende plekken klinkt er muziek. Het blijken bij navraag allemaal kerkdiensten te zijn. In verscholen schuurtjes, in verstopte huisjes, in verborgen gebouwtjes. Het zijn allemaal plekken waar mensen deze zondagochtend naartoe komen om samen te zingen, om samen naar de verkondigde boodschap te luisteren.
Onze wandeling zit er op. We zijn op de plaats van bestemming. De ruimte op deze zonnige binnenplaats is afgetimmerd met golfplaten. Hier hebben zich talloze mensen verzameld. Ze kletsen wat en wachten in hun allermooiste kledij in de stralende zon. De deuren van de oude loods staan uitnodigend open. Daaruit klinkt gospelmuziek. Af en toe loopt er iemand naar binnen. Ook wij volgen dat voorbeeld. We moeten wel, want de muziek zwelt aan en de klanken dwingen ons naar binnen.
De zangeres op het podium draagt een prachtige crèmekleurige jurk. Die zien wij als toeschouwer wel, maar zijzelf heeft er geen oog voor. Haar ogen zijn gesloten, haar stem klinkt krachtig. Ze haalt de woorden uit haar tenen. Voor ons is Swahili niet te verstaan, maar dat hindert niet. Ze zingt over een boodschap die grens overstijgend is en alle eventuele taalbarrières uitwist. Je voelt het aan alles: dit is wat hoop inhoudt.
Alle aanwezigen voelen hetzelfde. Ze zingen uit volle overtuiging, ze dansen wild, ze springen onbedaarlijk. De armen worden massaal in de lucht gestoken als waren het waaiende takken tijdens een najaarsstorm. Ze spreken na wat er gezongen en gepredikt wordt. Deze mensen genieten. En wij, als blanke bezoekers; wij genieten mee. Halleluja!
Tijdens de talloze gospelsongs die vandaag de revue passeren kan ik maar aan één ding denken. Dit moment is mooi, maar wat doe ik met deze ervaring in de uren, dagen, maanden, jaren na deze prachtige kerkdienst? Voor hen is die vraag niet relevant. Zij hebben praktisch niets, maar tegelijkertijd heel veel. Ze gaan naar huis met een rugzak vol met troost en met hoop. En daar kunnen ze de komende dagen weer op teren. Totdat ze hier over zeven dagen weer zijn. Ik zie het belang voor deze mensen. Ik voel de impact. Sterker: in mijn hele leven was ik nog nooit zo dicht bij God als nu.